Un reigâh? Echt niet!
Hij loopt daar gewoon, alsof hij het voor het zeggen heeft – midden in de stad, naast de Hofvijver. Statig, op hoge poten, snavel in het gras. Een ooievaar.
Ik stap van mijn fiets en blijf op het fietspad staan. Hij kleppert luid met zijn snavel. Een groet.
Thuis vertel ik het enthousiast aan mijn man.
‘Un reigâh,’ zegt hij. ‘Vast geen ooievaar.’
Ik google voor het antwoord. Ik heb gelijk. Hij ongelijk. De ooievaar is terug in Den Haag – of beter gezegd: hij is gelukkig weer teruggekeerd. Jarenlang waren ze verdwenen, uitgestorven zelfs. Maar dankzij beschermingsprojecten en hardnekkige vrijwilligers zijn ze al weer een paar jaar terug op hun oude Haagse honk. Daar word ik blij van. Zonder ooievaar is Den Haag als Scheveningen zonder Kurhaus. De ooievaar is hét symbool van deze stad. Hij staat al sinds de middeleeuwen in het stadswapen en versiert alle toeristische attracties.
Altijd was hij een bekend verschijnsel. In de nabijheid lagen weide- en hooilanden waar hij voedsel vond – bijvoorbeeld in de Binckhorst. De inwoners geloofden dat ooievaars die op een schoorsteen nestelden geluk brachten en beschermden tegen onheil. Al in 1354 plaatsten de bewoners van het Binnenhof wagenwielen op de kap van de Ridderzaal en de Gevangenpoort, zodat ooievaars er konden nestelen.
In de zestiende eeuw kwam hij op het stadswapen. Dat gebeurde na een brand op het dak van de Ridderzaal. Daar lag een nest met drie jongen. De ooievaar vloog af en aan om haar kuikens één voor één te redden. Bij het laatste jong vloog ze de vlammen in. Ze overleefde het niet. De Hagenezen waren zo onder de indruk dat ze haar vereeuwigden in het wapen van de stad.
Reigers en zwanen belandden vroeger soms in de pan. De ooievaar nooit. Misschien leek ze te veel op onszelf. Hagenezen zijn immers net ooievaars: hoog op de poten en een grote bek.
Terug naar blog